Lucas D'Heere
   

Home
Up

About Lucas de Heere (or d'Heere) and his anthology of 1565 ("Den hof en boomgaerd der poësien") I quote the specialists in this matter, W. Waterschoot and (older study) S. Eringa.

  • W. Waterschoot, "Lucas d'Heere en Den Hof en Boomgaerd der Poësien (1565)", in Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1964-1965, p. 47-119

  • W. Waterschoot, ‘Marot or Ronsard? New French Poetics among Dutch Rhetoricians in the Second Half of the 16th Century.’ In: J. Koopmans et al (ed.), Rhetoric-Rhetoriqueurs-Rederijkers. Amsterdam, 1995, p. 141-156, there p. 145-146

  • S. Eringa, La Renaissance et les rhétoriqueurs Néerlandais; Matthieu de Casteleyn, Anna Bijns, Luc de Heere (Amsterdam, 1920)

"The collection starts with a translation of Marot's ‘Le Temple de Cupidon’. The subsequent pages contain no fewer than 22 adaptations of poems by Marot; among them such typical Marot genres as two ‘blasons’ and one ‘Du Coq a l'Asne’. Moreover, the structure of the collection - the succession of epigrams, New Year's wishes, epitaphs and epistles - clearly follows the pattern of 16th-century Marot editions after the model of Antoine Constantin, published in 1544. Parallel with his preference for Marot is his consultation of Sebillet. D'Heere's epigrams, blasons, epistles and elegies (all new genres in Dutch literature) harmonize with the prescriptions of Sebillet as far as these genres are concerned."

Ik knip/plak hieronder de vertalingen - successievelijk na identificatie - die in "Den hof en boomgaerd" zijn getraceerd. Zij zijn reeds in 1920 door de Nederlandse professor Franse taal en letterkunde, S. Eringa, genoemd. De tekst van Lucas d'Heere is integraal op DBNL te vinden, electronisch editie van de uitgave van W. Waterschoot: http://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=heer001denh01. De aantekeningen bij de gedichten zijn dan ook van hem. Om de leesbaarheid te verhogen heb ik u/v ontdubbeld (gedeeltelijk). Naast de kleinere gedichten (m.n. epigrammen) eerst toch even vaststellen dat D'Heere ook enkele grotere gedichten van Marot heeft vertaald (appendices I-IV bij Eringa) hierboven door Waterschoot ook genoemd:

  • Le temple de Cupido ["Sur le printemps que la belle Flora / Les champs couverts..." ] incl. passage uit het voorwoord: "Den Temple van Cupido" ["In den uutcommenden tijt als de schoone Flora / De velden bedeckte..."] - meer dan 500 verzen. begin zie onder

  • De twee beroemde blasons: Du beau Tetin [Van het schoone Mammeken] & Du layd Tetin [Van de leelicke mamme] - zie onder

  • Episte au roy, pour avoir esté derobé ["On dit bien vray..."] wordt: Ut d'Epistel die Marot zand totten Concinc ["Men seit wel..."] - is volledig 130 verzen]. zie onder

  • De coq à l'Asne [Je t'envoye un grand million / De Salutz, mon amy Lyon: S'ilz estoient d'Or, ils vauldroient mieux...] wordt partieel vertaald en getransponeerd naar Vlaanderen: "Van den Hane op den Esel: ["Ik zend'u een groot milioen saluten/ Waren si van gaud', heurlieder virtuten / Zouden u moghen beter profiteren..."] - zie onder

In Waterschoot (1965) is een volledige bespreking van het hybride karakter van deze bundel opgenomen, inclusief de vermelding van alle gevonden analogieën en vertalingen (p. 98-104 = Marot) . Ik zet achter de titel van D'Heere de titel van het originele Franse gedicht van Marot, met af en toe een link, indien op deze website het geheel (met of zonder) vertaling al aanwezig is...

XXII An sijn lief, die hy zant heur pourtraiture (Une Dame a un qui luy donna sa pourtraicture - "Tu m'as donné au vif ta face paincte")

Ic zend' u (lief) u figuere present1
Biddende, neemtse in dancke gheheel,
Al en is de conste niet excellent:
Nochtans wild' ic in uws herten tafereel,
Zoo wel gheschildert wesen, met tpinceel
Van Cupido, dien meester verheven:
Die u in mijn herte schilderde naer d'leven.

XXVII An Ch. C. is een vertaling van een Estrenne, A madame de Montpensier - "Vostre beauté..."

U Schoonheyt (waer ic cam altoos)
Elc oynt vercoos,
Ghevende u den prijs hier beneven,
Dus wat can ic u anders gheven
Dan minen voos? 

voos: stem

XXVIII An M. de Galleye: geïnspireerd op epigram De ladicte Damoyselle - "Il n'y a pas longtemps on a pris quelques gueux"

Daer zijn nu curts, zommighe deugnieten gevangen
Om op de Galley' te stellen naer sheeren raet,
Waer naer zeker de zelfde niet zeer en verlanghen,
Maer zijn bynaer van anxt en droufheit desperaet.
En ic gh'eel ter contrarie (op dat ghijt verstaet)
Ben drouve, ende mi spijtt, uut zeker waerommen
Dat ic op de galleye niet en can ghecommen.

1 curts: kort geleden.
2 raet: oordeel.
4 desperaet: wanhopig.
5 ter contrarie: integendeel.
6 spijtt: spijt het; uut...waerommen: om een bepaalde reden.


XXIX Vande droufheyt eens Quidams (verwant met het beroemde/beruchte epigram D'Alix - op z'n beurt weer geïnspireerd op Martialis). D'Heere verwisselt de rollen van man  en vrouw - "Jamais Alix son feu mary ne pleure".

D'wijf eens mans die ic wel kenne, stond laetst in baren,
End' eer si wel caut was, sprack hi tot zijn ghevaren
(Den droufvaert contrefaictende, hi wildet wel weten):
Och! ic ben so drouve om mijn wijfken, lieve caren,
Dat icse tot deser tijt niet en can vergheten.

Titel eens Quidams: van een zeker iemand.
1 in baren: op de lijkbaar, boven de aarde staan.
2 wel: goed en wel; ghevaren: vrienden.
3 Zich bedroefd aanstellende, hij wilde er (voor zijn droefheid) wel voor uitkomen.
4 caren: vrienden.

XXXI Van een Neen, tot een ionghe dochter. (De Ouy et Nenny)

Een zoet Neen, end' een weygheren ooc mede
Verciert met een lagsken, ô schoone maeght,
Dat vought u soo wel, en tis een goe zede,
In een teecken dattet my wel behaegt:
Vseret vry, wie datter ouer claeght,
Mi zegghende, neen, laett staen en sitt stille:
Maer laett my daerneffens doen dat ic wille.

1 mede: daarbij.
3 vought: past; zede: manier.
4 In....teecken: tot, als een teken.
5 gebruik het gerust, wie ook daarover moge klagen.
6 laett staen: laat dat achterwege.


XXXII Tot eenen zynen vrient. (A Cravan, sien amy, malade)

Ic versta dat ghy ghehoort hebt in uwe palen
Dat ic ghestorven ben hier binnen dese stede:
Maer ic certifier' u, de duvel moet mi halen,
Indien dat waer is, oft eist dat ict dincke mede.
Eenighe qua tonghe dees mare gaen dede
Zoo ic gh'oort hebbe, dat ghi hebt een siecte groot:
Maer God geve, datt so waer moet sijn, dits mijn bede
Alst waer is dat ic ben ghestorven of doot.


1 versta: hoor zeggen; palen: streek.
3 certifier': verklaar officieel.
4 oft eist: of zou het zijn; dincke: overweeg.
5-6 Een roddelaar liet dit gerucht rondgaan dat gij, naar ik gehoord heb, zwaar ziek zijt.
7 datt: dat het; bede: gebed.


[p. 45]

XXXIII Remedie ieghens de Peste. (Remede contre la peste)

Remedie ieghens de peste sal sijn,
Dat ghy voor al, des morghens vrough op staet,
Ende ontbijtt, drinckende zeer goeden wijn.
Useert snoenens een spijsken delicaet,
Vliende grouen cost: want dien is quaet,
Tsavonds doeghet tselve en altijt om tbeste.
Cuendy dit gh'useren (naer minen raet)
Een iaer of twee daer en is af gheen queste,
In drye maenden en sterfdy niet vande Peste.


1 ieghens: tegen.
+ [pag. 51]
4 Vseert: Gebruik; snoenens: 's middags; delicaet: uitgelezen.
5 Vliende...cost: Ontvluchtend zwaar voedsel.
6 doeghet: imperatief; om tbeste: zo goed mogelijk.
7 Cuendy...gh'useren: Indien gij dit zoudt kunnen toepassen.
8b-9 dan is er geen kwestie van dat ge binnen twee of drie maanden sterft aan de pest.



XXXV Van een Ioncker die ieghen sijn wijf speelde. (D'ung Avocat jouant contre sa Femme, et de son Clerc - "
Un advocat jouoit..." ). Het Nederlands is minder pikant dan het Franse origineel, dat pas in 1549 voor 't eerst in druk verscheen.

Een Ioncker uut ghenoughten inden Mey
Speelde ieghens ziin ghesellinne
Alleen om twee cuskens zoo ic u sey,
Die hi ooc verloos: maer doen sprac ziin minne,
Ten is mi niet ghenoegh dat ic eens winne:
Dies spel' ic we'er icker viere hebbe oft niet.
Heur man craude siin hooft, als belaen van sinne.
Dit ziende den knecht (diedt was een verdriet,
Dat siin meester hem soo vervaert gheliet) 
Sprack, heere en vreest u niet van dien spele,
Ic doe v dheelft als waert om noch so vele. 


Titel: speelde ieghen: een spelletje deed met.
1 ghenoughten: genoegen.
3 Alleen: enkel.
4 verloos: verloor; minne: geliefde.
6 Daarom speel ik er nu om, of ik er vier krijg of niets.
7 craude: krabde; belaen: gekweld.
8 diedt: voor wie het.
9 hem...gheliet: zich zo bedremmeld gedroeg.
11 Ik doe de helft voor u, al was het spel om nog eens zoveel.

 


XXXVI Van het schoon Mammeken. (Du beau tétin]

Mammeken dat lof end' eere betaemt
Wit als een eykin, vet als een mollekin, 2
Een Goddinnen mammeken waerd ghenaemt. 3
Cleen wurtgen dat de Roosen beschaemt: 4
Rood criexkin (zeghic) med zijn clein olleken 5
Vp een effen rond yvoore bolleken.
Mammekin van sattijn wit en claer.
Lieflijc tepelkin aerdigh drolleken 8
Het welcke meestendeel bedect es, maer
Ick wedde om eens te besiene tis waer. 10
Mammeken dat zulcke gratien heeft 11
Dat een man wel zoude maken eenpaer 12
Het kindeken om u te zughen naer, 13
Wel ghemaect mammeken waerd dat het leeft. 14
Stijf mammeken, twelc niet en beeft 15
We'er datmen springht en danst, loopt ofte gaet. 16
Mammekin dat vulle ghetughe gheeft 17
Van de reste dat den persoon ancleeft. 18
Mammeken mignon, hups en delicaet 19
Twelc wijt en verre van dander staet. 20
Amoureus mammeken dat gheeft in d'hand 21
Een begherte om eens te tasten, iaet: 22
Maer men mach als dan ooc, naer minen raed
Niet al te by commen an uwen cant, 24
Ofte daer zaude (dit es mijn verstand) 25
Een ander beghaerte zaen uut becliven. 26
O precieusen ende schoonen pand! 27
Ia miraculeusen boesem, want
Ghy doed handen afslaen, die nochtans bliyven 29
Gheheel ende ongheschendt, machmen u toescriven. 30
Au burstgens, die niet en hebben van doene
Med papieren oft hauten berd vp te stiven
Om alzo te makene langhe liven. 31-33
Ripe mammekens, al voor den saeysoene, 34
De welcke doen roupen staut ende coene: 35
Ic moet huwen, dus gheeft my eenen man:
Want ic beghinne my ziet te schoene
Op een vive, staghet my niet wel groene? 37-38a 38
Ogh hoe gheluckigh es den ghuenen dan
Diedt gheloofve heeft dat hy mach of can
Maken van dees mammekens iongh en cleene
Schoone vrauwen burstgens, ende waer van 42
Dat groeyen mueghen (dit behoorter an) 43
Veel zulcke fraey burstkens, ende anders gheene. 44



Titel: Mammeken: borstje.
2 eyken: eitje.
3 waardig een godinneborstje genoemd te worden.
4 wurtgen: wratje.
5 olleken: holletje, putje.
8 drolleken: schelmpje.
10 Ik wed om het eens te zien, dat het waar is.
11 gratien: bevalligheid.
12 maken: verwekken; eenpaar: steeds.
13 om...naer: opdat dit naderhand aan u zon zuigen.
14 Wel ghemaect: welgeschapen.
15 Stijf: gespannen.
16 We'er: hetzij.
17 vulle: tenvolle; ghetughe: getuigenis.
18 ancleeft: toebehoort.
19 Lief, mooi en teer borstje.
20 dat ver van het andere (borstje) staat.
21 Amoureus: verliefd makend.
22 iaet: jawel.
24 by: dichtbij; cant: zijde.
25 verstand: mening.
26 zaen: spoedig; becliven: opschieten.
27 precieusen: kostelijk.
+ [pag. 53]
29 afslaan: wegslaan.
30 ongheschendt: ongedeerd; onhandige zinspeling op afslaan = afhouwen, naast wegslaan.
31-33 Hé borstjes die het niet nodig hebben door papieren of houten plankjes, (‘cups’) stijver te worden om zo slanke lichamen te vormen; zie LXVII, 14-15.
34 Ripe: rijpe; voor: vóór.
35 doen roupen: roepen; staut ende coene: vrijpostig en overmoedig.
37-38a Want kijk, ik [het borstje] begin mij te schoeien met maat nr. 5 (schoeien hier fig.).
38 groene: jeugdig.
42 vrauwen burstgens: vrouwenborsten.
43 dit...an: dit behoort erbij.
44 Veel: nl. door nageslacht.


 

XXXVII Van de leelicke mamme. (du laid tétin)

Fy leelicke mamme end' u me'ghezelle 1
Die zoo rond zijn, als schoteldoucken wack, 2
Die hanghen en slingheren, als een belle.
Vuyl mottighe peijnsen leelic van velle 4
Zueghen mammen (zegh ic) en natten zack, 5
Mammen die zijn zo amoureus en lack 6
Als een vule doode stinckende prye. 7
Mammen de welcke men wel alle clack 8
Vp de schauderen slaet aen d'ander sye.
Mammen om te zooghen twee of drye
Van lucifers welpens ende Draken:
Ia daermen na tfaitsoen van auden tye 12
Van dees hanghende capproens of mocht maken. 13
Fy beroocten lap diemen moet vp haken. 14
Berimpelt vel, wit als een caue of schauwe: 15
Diemen wel (zonder van by te ghenaken)
Vp den rueck zou volghen, zoo ic hauwe. 17
Mammen die zoo cleen staen an haer vrauwe
Dat schijnt dat heur twee billen zijn ghehecht
An haeren boezem, wel en ghetrauwe: 20
Diemen daerom magh wijs noemen te recht
Want (zoomen ghemeenlicken hier zeght) 22
Zulcke eene heeft wat inden boesem ghecreghen.
Mammen welcke niet en maken ghevecht 24
Ghy weet wel waer, zoo d'andere wel pleghen.
Om u te schilder'ne wel en van deghen 26
Naem ic gheluwe zwart, ende bruun rood. 27
Mammen afgriselick in alder weghen 28
B'haudens dat u toeb'hoort dees eere groot 29
Die ick u gheven wille bider doot, 30
Dat is dat ghy noch wel muecht zijn gheleken
By een beroocte blase, daer ter moot 31-32
De kinders heur keuten in garen en steken. 33
Fy ick en wilder toch niet meer af spreken,
Ofte ick zoude (met orloue mijn heeren) 35
Minen pater noster breken ofte keeren. 36


1 Fy: foei.
2 als...wack: als natte vaatdoeken.
4 Vuyl...peijnsen: vuile walgelijke pensen.
5 Zueghen mammen: zeugenborsten.
6 amoureus: prikkelend; lack: wulps.
7 prye: kreng.

 

XLI An M. Pieter de Rijcke, Advocat (A Pierre Vuyard - "Ce meschant corps demande guérison"). D'heere maakt van Marot's dizaine (10-regelig gedicht) een sonnet: "Dit boos lichaem' begheert tsine ghenesen...". Marot's gedicht was in 1533 toegevoegd aan zijn kleine bundel gebeden voor diverse gelegenheden: "Instruction et foi d'un chrétien", t gedicht zelf was al eerder gepubliceerd.

   Dit boos lichaem' begheert tsine ghenesen 1
(Eersame vrient): maer den geest willet laten 2
Als een vuul vanghenesse waert mespresen, 3
D'een bemindt de weerelt, d'ander wilt z'haten.
   D'lichaem om blyuen zouct zijn eighen baten, 5
Bringht ons tsweerelts vreucht voor ooghen altijt:
Maer den gheest die berespt dat bouen maten,
Doende ons ghedijncken des hemels iolijt.
   D'lichaem seit, moet ic wegh, sonder respijt: 9
Den gheest seit, hoe salmen dat so seer vlieden? 10
D'welck ghy b'hoorde te zoucken, wie ghy zijt. 11
   Aldus isser in ons (siet) eenen strijt:
Maer laett ons beslaten naer Schrifts ghebieden: 13
Dinen will' Heere moet in als gheschieden.**


1 tsine: te zijn.
2 laten: achterlaten.
3 Als een vuile gevangenis, waard misprezen te worden.
5 om blyven: om te blijven; baten: voordeel.
9 respijt: uitstel.
10 hoe: waarom; vlieden: ontvluchten.
11 D'welck: antecedent: dat(v. 10); wie: wie... ook.
13 ghebieden: gebod.

 

L Sonet wt een Epigramma van Martialis beginnende Vitam qui faciunt beatricem & ç. an Abraham Ortelium. Bedoeld is Martialis epigram "ad seipsum", door Marot vertaald als De soy-mesme. (de soi-même) Aldaar is ook Martialis afgedrukt en nog enkele vertalingen (of links) van dit hyperpopulaire gedicht. Aan de lezer om te beoordelen of hier Marot of Martialis D'heere heeft geïnspireerd. Weer een sonnet trouwens.

   Ziet hier (beminde vrient) wat de mensche doet 1
Een recht gheluckigh leven hebben op der aerden 2
T'hebben eenen gheest gherust, onnoosel en vroet, 3
Ieugdigh, ghesont lichaem, wel te paerde en te voet.
   Nemmermeer processen hebben, noch twist anvaerden: 5
Goet, ghesont huus en hof, ooc huusgesin van waerden: 6
Vier, ende vrienden sijns ghelijke hebben eenpaer: 7
Niet te seer versnott sijn op tdrinken, tspel oft paerden. 8
   Snachts sijn sonder sorghen, ende ooc inden dag niet zwaer: 9
T'hebben een goede huusvrauwe, en goe'kinders van haer
Niet te begheeren de doot, noch vreesen voor tsterven. 3-11
   Hier hebdy nu de conditien allegaer
Die de menschen maken hier gheluckich voorwaer:
Maer God helpse die daer af den meesten hoop derven. 14

1 de mensche: datief.
2 recht: werkelijk.
3 onnoosel: zachtmoedig; vroet: verstandig.
5 anvaerden: beginnen.
6 Goet: bezit; ghesont: gaaf; huusgesin...waerden: gezellige huiskring.
7 sijns ghelijke: aan hem gelijkgezind.
8 versnott: verzot.
9 zwaer: bedrukt.
3-11 bijstellingen bij wat (v. 1).
14 Maar God helpe hen, die de grootste hoeveelheid daarvan missen.
 

LXIV Een boerken van buyten, an een fraey steedsche Dochter - Waterschoot schrijft: het gegeven heeft d'Heere waarschijnlijk bij Marot gevonden: épistre LXIII (II, p. 265): ‘Epistre du biau fiz de Pazy’  // Ndl. 3: Fr. 74-75. Uit het antwoord: Reponse de la Dame, épistre LXIV (II, p. 269). Deze gedichten zijn niet van Marot (volgens historisch en tekstkritisch onderzoek) maar kwamen wel voor in 16de eeuwse edities toegeschreven aan Marot.

LXV Wt d'Epistel die Marot zand totten Coninc sprekende vanden dief, diet hem al ghestolen hadde.
(Au Roy, pour avoir esté desrobé - "On dit bien vray...")

Men seit wel (ô Coninc) dat der fortunen strijt swaer
Niet seer veel en comt, oft heur en volgter altijt, naer. 1-2
Waeraf uwe Maiesteit, wel weet te spreken siet
End' ic, die noch Coninc en ben, noch te reken yet, 4
Hebt selue gheprouft, en sal u vertellen wel, 5
+ Hoe mi qua fortuynen d'een op d'ander quellen snel: 6
Want mi nu curts ghespeelt is, een qua perte alvoren: 7
Ic hadd' eenen cnape, uut Gascoeignen gheboren,*
T'welc was een recht dronckaert, swaerder en bedrieger 9
Tuusscher, dief, gulsigaert, end' een onversaegt lieger, 10
Een bordeelbrocke, en die d'hoeren seer beminden: 11
Anders, so wast den besten knecht diemen mogt vinden.
Dit waerdig stic boefs, (b'haudens sijn reverentie) 13
Wist wel dat ghi heer Coningh, uut goede intentie,
Mijn burse hadt met u ghelt oft croonen ghelardeert, 15
Dies stont hi vrougher op, dan hi was ghecostumeert 16
En stacs' onder sijn oxelen, heb' ic beseven, 17
Ken gheloof niet dat hise nam om wedergheven: 18
Want noynt sichtent en hoord' icker meer af cauten. 19
Metten cortsten, den. vilein ghinc hem noch verstauten 20
Te nemen cappe, rock, end' al mijn beste habiten, 21
Daer hi hem mé cleedde (twelc mi wel magh spiten)
Soo dat hi scheen gh'eel end' al sijn meester wesen.
Aldus ghinc mijn ioncker na den stal, bouen desen, 24
Daer hi mijn twee peerden vindende, het quaetste liet 25
Ende reet op het beste, ghelijck datmen siet
S. Iooris gheschildert. Emmers int vertrecken, 27
En vergat hi niet anders (heere) zonder ghecken, 28
Dan mi adieu te zegghen: God moetet hem wreken. 29
Maer ic magh noch wel van grooten ghelucke spreken
Dat hi mi d'leven liet, want ic zeght tsijnder eeren,
Al nam hi mi peert, ghelt, end' ooc alle mijn cleeren,
Hi liet mi sinen meester minen buuc vul slapen. 33
Naer dees fortuyne cam mi een ergher betrapen, 34
Die mi noch quellende is, ia dreeght mi metter doot, 35
Dat is een siecte, stranghe, zwaer, ende groot: 36
VVelcke alle mijn leden so iammerlic gheraect 37
Datse van mijn beenen, nu reighersbeenen maect.
Den buyc doetse platten, t'aensicht maectse tot vellen, 39
So dat ic schier niet en hebb' om bi te stellen: 40
Want daer en is niet bleven, dan den aermen gheest 41
Die al zuchtende, al schreyende, hem poogt aldermeest,
V Heere te doen lachen in tiden ende stonden. 43
Ende om dat ic u dienaer ben bevonden,
So commen mi daghelix u Medicijns besien: 45
Welcke naer langhe beraet, als seer wise lie'n, 46
Mijn ghesontheit (elas) tot den Lenten uutslepen: 47
Dus magh ic dien niet ghebien, ic ben gheschepen,
Te sterven inden wintere, en soo in dangiere,
Van d'eerste wijndruyven, (na mijn aude maniere) 48-50
Niet rype te meughen eten, tot mijnder baten. 51
Ten fine, tgheunt dat mi den dief hadde ghelaten, 52
Heb' ic al in iuleppen, en zulc dinc verquist. 53
Dit ontbiedic u om dat ghijs niet en wist, 54
Maer, niet dat ic u yet veronschamelen wille. 55
Nochtans en zeggh' ic niet, indien ghi mi al stille 56
Wat beghaert te leenen, dat ict sal refuseren:
Maer op dat ghi gheen quaet en soudt presumeren 58
Oft niet en meent, dat ic u wille bedrieghen,
Sal ic u cedulle gheven (zonder lieghen) 60
V te betalen, en dat t'uwen eersten luste: 61
+ Te weten, als al de werelt zal zijn in ruste: 62
Oft als uwen lof, sal ophanden en vergaen.
Dies salt wel zo zeker sijn, dat ghijt sult ontfaen,
Alst seker is dat ic nemmermeer sterven en sal.
So en suldi dan niet verliesen onder al, 66
Dan tghelt en tverloop. O coningh excellent 67
Ialours beminder der neghen Musae bekent: 68
Coningh (zeggh' ic) bi wien alle consten floreren:
Coningh, den aldermeesten diemen magh crooneren, 70
Den hemelschen Coningh die gheve u te regieren,
De vier houcken des werelds in alle manieren, 72
So wel om de welvaert van diere, t'alder tijt: 73
Als om dat ghijt bouen alle andre werdigh sijt.



1-2 Men zegt wel, o koning, dat de grote vijandschap van de geluksgodin niet zeer dikwijls komt, of haar volgt altijd nieuw onheil.
4 noch...yet: noch beschouwd moet worden als iets van waarde.
5 gheprouft: ondervonden.
+ [pag. 85]
6 qua fortuynen: ongevallen.
7 Want vooreerst is mij nu kortgeleden een kwade streek gespeeld.
9 recht: volslagen; swaerder: vloeker.
10 Tuusscher: dobbelaar; onversaegt: brutaal; lieger: leugenaar.
11 bordeelbrocke: hoerenloper; die: lijd. vw.; zie Frans origineel, v. 13 fort estimé des filles...
13 b'haudens...reverentie: met zijn verlof.
15 burse: beurs; ghelardeert: gevuld.
16 ghecostumeert: gewoon.
17 beseven: gemerkt.
18 Ken: ik en (negatie).
19 sichtent: van die tijd af; af cauten: over spreken.
20 Metten cortsten: Kortom; vilein: schurk.
21 cappe: mantelkap; habiten: kleren.
24 bouen desen: bovendien.
25 quaetste: slechtste.
27 Emmers...vertrecken: In elk geval, bij het vertrek.
28 ghecken: gekheid maken.
29 Dan...zegghen: afscheid te nemen van mij; wreken: vergelden.
33 minen...slapen: uitslapen.
+ [pag. 86]
34 betrapen: overvallen.
35 dreeght: bedreigt.
36 stranghe: hevig.
37 gheraect: treft.
39 platten: plat worden.
40 Zodat ik bijna niets (geen vlees) heb om rondom te voegen.
41 niet bleven: niets gebleven.
43 in...stonden: voortdurend.
45 Medicijns: dokters; besien: onderzoeken.
46 beraet: beraadslaging.
47 ghesontheit: herstel; uutslepen: uitstellen.
48-50 Kan ik dus de lente niet ontbieden, dan ben ik genoodzaakt om te sterven en (loop ik) zo het gevaar de eerste druiven volgens mijn oude levenswijze...
51 baten: voordeel.
52 Ten fine: Tenslotte.
53 iuleppen: verkoelende dranken.
54 ontbiedic: bericht ik.
55 veronschamelen: schaamteloos afdwingen.
56 al stille: heel in het geheim.
58 presumeren: vermoeden.
60 cedulle: schriftelijke verklaring.
61 en...luste: en dat op uw eerste verlangen.
+ [pag. 87]
62 ruste: vrede
66 onder al: te midden van alles.
67 tverloop: rente.
68 Zorgzame vereerder der beroemde negen muzen.
70 aldermeesten: aanzienlijkste; crooneren: kronen
72 houcken: windstreken.
73 diere: genitief mv. (slaat op houcken).


---
 

nummering in het artikel van Waterschoot wijkt af van de editie op het internet.. [hieronder de nummering aangepast aan de interneteditie]

LXVI Invective, an eenen Quidam schilder: de welcke beschimpte de Schilders van Handwerpen. Volgens Waterschoot is hier Marot's bekende épistre de Fripelipes, le Valet de Marot à Sagon als voorbeeld gebruikt.


Waerom quetst ghi u seluen! wane siende blent 1
Deur haet ende nijt, als de beroofde van sinnen? 2
Meent ghi (die een brodder sijt) u te maken excellent 3
Met te verachten, die lof end' eere ghewinnen 4
Deur heur excellentie? hielt ghi v zotgen binnen, 5 5b
Men moght u voor wijsachtigh hauden, t'alder stont, 6
Wt ouervloedicheit des herten spreect den mont. 7

Niet so valsch en was Momus schimpigh iugement 8 *
Die Veneris Pantoffel wel dorste controleuren: 9
Want ghi veracht heur schoonheit, die elcken bekent 10
Onberespelicken te sine achter en veuren: 11
Maer gheel tot uwer schande moet alsulx ghebeuren: 12
Want die te voren niet en wisten dat ghi zot waert
Zullen u nu achten voor eenen dwasen bottaert. 14

De schilderye van Florus, en sijns ghelijcke, 15 *
Ghi (plompen schimper) suuckerbeeldekens naemt: 16
Om dat si verciert sijn, becamelic en rijcke, 17 *
Niet allomme: maer daert behoort en betaemt.
Tis te verwonderen, dat ghi u dies niet en schaemt,
Naer dien ghi selfs daerin sijt gh'eel onghemaniert: 20
Want als kaeremespoppen ghi u beelden verciert. 21 *

Maer hoe ghi die verciert, en u seluen met eenen
Hoe seer ghi u pluymstrijct, looft, prijst, en laudeert, 23
Hoe seer ghi elcken veracht, en wilt vercleenen, 24
Ghi en sijt dies maer te minder gh'estimeert. 25
Een graci' hebdy, dat ghi seer wel stoffeert, 26
Niet soo schilder-stoffeerders doen sonder bedrieghen: 27
Maer met u staute blasen, stoffen, ende lieghen. 28

Oft ghi u werck soo const suykeren en goetmaken 29
Dattet (d'welck nu bitterder is dan galle altijt)
Mocht' inder constenaers mont eenighsins soet smaken
Zo waert ghi doch wat, t'welck ghi nu niet en zijt:
Ten waer den Coningh van de beesten int spijt 33
Vanden Leeu, diett veur u oyt, hiet te sine alleene: 34
Dits d'eere die u toebehoort ende anders gheene. 35

Wilt u moeijen met verwen cleerschrivers Apostels*
Diese wel alle twaelf trecken met eenen treck: 36-37
En daermen int sté van pinceelen besigt groue bostels 38
Want het dosijn werck (wat roerdi dan uwen beck) 39
En is u maer veel te constigh, aermen gheck, 40
Al hebdy te Room' gheweest, tis een sober dingh, + 41
Dat gheschiedde, zo den hont deur de vitsen ghingh. 42 *

Dat ghi te Room' hebt geweest, en merctmen toch niet
An u schilderye, vul lamme, quade treken, 44
Die voorwaer noch Roomachtig, noch ooc antijcx en siet. 45 *
En zaudemen u fauten al tellen: veel weken,
Pappier, penn' end' inct, zoude my verre ghebreken: 46b-47a 47
Maer hieraf en ware u gheen verwijt of queste, 48
Const ghi uwen mont hauwen, en doen u beste. 49


Titel Inuective: schimpschrift; Quidam: een of andere.
1 quetst: benadeelt; wane: waardoor.
2 als...sinnen: als wie beroofd is van zijn verstand; Het vraagteken denke men weg.
3 brodder: knoeier.
4 Met: door; ghewinnen: verkrijgen.
5 excellentie: voortreffelijkheid.
5b zo gij, dwaas, zoudt zwijgen.
6 wijsachtigh: een beetje verstandig; t'alder stont: altijd.
7 ouervloedicheit: overvloed.
8 Momus: genitief, zie Aant.; Momus...iugement: het smadelijk oordeel van M.
9 controleuren: kritiseren.
10 die...bekent: waarvan iedereen erkent dat zij is.
11 achter en veuren: geheel en al.
12 alsulx: dit.
14 bottaert: botterik.
15 schilderye: het schilderwerk; Florus: Floris.
16 suuckerbeeldekens: suikerpopjes.
17 verciert: zie Aant.; becamelic: gepast.
20 onghemaniert: de maat te buiten gaande.
21 kaeremespoppen: zie Aant.; beelden: figuren.
23 pluymstrijct: flikflooit; laudeert: prijst.
24 vercleenen: naar beneden halen.
25 gh'estimeert: geacht.
26 Graci': bevalligheid; stoffeert: versiert.
27 stoffeerders: optooiers.
28 Maer...stoffen: Maar met uw vermetel pochen, roemen.
29 Oft: indien; suykeren: verzoeten.
33 int spijt: in weerwil van.
34 diett...alleene: die vóór u altijd geacht werd het alleen te zijn.
35 toebehoort: rechtens toekomt.
36-37 Wil u moeite geven om apostelfiguren van behangselschilders te kleuren, die ze wel alle twaalf tekenen met één trek; cleerschrivers: zie Aant.
38 int sté: in plaats; bostels: borstels.
39 het...werck: het werk per dozijn.
40 aermen: rampzalige.
41 dingh: dmgh.
41 sober: treurig.
42 vitsen: zie Aant.
44 schilderye: schilderwerk; lamme: flauwe; quade: slechte; treken: foefjes, kunstgrepen.
45 antijcx: in de trant der oudheid; siet: eruitziet.
46b-47a : onderwerpen v. zoude(n) ghebreken.
47 verre: in hoge mate.
48 queste; onaangename woorden.
49 Indien gij uw mond zoudt kunnen houden en uw best doen.
 

 

LIV Epitaphie van M. Cornelius Manilius vertoont sporen van overeenkomst met  een epitaaf: De Maistre André de Voust, Medecin du Duc l'Alençon.

Die ander onsterffelic heeft ghemaect
Is gheraect (elas) int doodelic perket.
Neen, hy is niet doot die trecht leven smaect,
En wiens wercken leven lanx om bet.
Maer de Custodie leyt hier daer zeer net
Voortijts veel schoone iuweelen in laghen:
Als gheleertheyt in menigh const' en wet,
En den gheest Virgili, oft tsoet ghewaghen
Van Ouidio. Dit tooght t'allen daghen
Zijn dicht van d'incomst ons Coninghs te Ghent

LV Epitaphie van Arent Rullens épitaphe De Jean Serre, excellent Joueur de Farces .

Ic was een schilder, een goet Poëte bevonden
(Alzo dese consten pleghen te vergarene) 2 *
Maer veel meer was minen gheest in alle stonden
Gheneghen tot dichten dan om vele t'ontsparene, 4
Van mijn bevallicheit is veel te verclarene,
Tsi int dichten, pronuncieren met de reste: 6
Maer als ic begonst mijn conste t'openbarene,
Op een stellage spelende de wyse, en de beste, 8
Doen scheen dat ic gheene deghelicheit en meste: 9
Zoo wast van alle ander bootsen licht ende zwaer. 10
En so ic de levende contrefaitte in geste, 11
Zoo wel can ic nu de dooden contrefaicten naer. 12

2 vergarene: zich verenigen
4 t'ontsparene: te sparen.
6 pronuncieren: voordragen.
8 Op een toneel de rol van de wijze en voornaamste spelend.
9 deghelicheit: voortreffelijkheid; meste: miste
10 van: met; bootsen: nabootsingen.
11 so: zoals; de levende...geste: de levenden nabootste door mijn acteren.
12 contrefaicten naer: nabootsen.

 

LXIII Een Constenaer tot een rijcke Dochter : dit gedicht bevat elementen die bij Marot over een paar stukken verspreid liggen (Elegieën en Epitres)
LIX An zijn lief wonende in Zeeland - idem.
LX Elegia, oft claghenden Zendbrief, Ode-wijs-  idem.
 

LXVII* Vanden Hane op den Esel, an Ionch. Dauid Pamelius, hoogh-bailliu van Pamele, anno, 1559.

'Waterschoot (1965), p. 104: "Alhoewel d'Heere dit gedicht volgestopt heeft met toespelingen op plaatselijke toestanden, heeft hij toch gebruik gemaakt van twee ‘épistres du Coq a l'asne’ van Marot. [...]: première Epistre du Coq à l'asne à Lyon Jamet de Sansay en Poictou’ en vervolgens van seconde Epistre du Coq à l'asne à Lyon Jamet,  overigens aartsmoeilijke Franse teksten, vooral omdat onduidelijkheid, dubbelzinnigheid en verwarring precies de bedoeling zijn: 'van de hak op de tak'. Zie ook Roemer Visscher's stijloefening: "Van den os op den ezel".

1
Ic zend' u een groot milioen saluten, 1
Waren si van gaud', heurlieder virtuten 2
Zauden u moghen beter profiteren. 3
Ic en wil u uut de Schrift niet narreren, 4
Noch van Wlspieghel ooc, oft Hildebrant:*
Maer meinschen en sijn gheen Inghelen: want 6
Te Ghent resideren veel aduocaten.*
Hoe wel, daer is ghebreck in alle staten, 8 *
En hieraf zal ic v een preuve gheven: 9
Ghi siet men maect haest nichten ende neven,
+ Ofte kennesse an groote rijcke lieden. 10-11 *
Men zal Huulspieghel nemmermeer verbieden
Spijt alle ketters die daer teghen tieren. 13 *
Dees meyskins en b'houfden blec of papieren 14
VVaeren haer burstkins rond, en fraey ghenouch.
Om datmen S. Lieven niet om en drouch 16
Seyden zi dat t'cooren niet en zau wassen.*
De Nieu-vaert (meendi) zals'ons niet wel passen?*
Men vand noynt wit coolzac oft leelic lief. 19 *
Voorwaer noynt monstre d'abuus en besief
D'uuterste cracht van des Heeren vermueghen. 20-21 *
Men heetse goe cnechten die drincken tueghen
Daer zi haer leven me curten zeere. 22-23 *
Men zaeyt (certeyn + ) nu menigherley leere: 24
Want tis elc om tsijn' den duvel om al. 25
Man
etecetera..



Titel Vanden Hane: Vertaling van Du Coq à l'Asne.
1 saluten: heilwensen.
2 virtuten: uitwerkingen.
3 profiteren: baten.
4 narreren: verhalen.
6 Inghelen: engelen.
8 ghebreck: misbruik; staten: standen.
9 preuve: bewijs.
10-11 Gij ziet, men maakt zich vlug tot nichten en neven of tot bekenden van voorname, rijke lieden.
13 tieren: misbaar maken.
14 Deze meisjes zouden geen ijzeren staafjes of papieren repen nodig hebben, indien...
16 om...drouch: in processie ronddroeg.
19 Men vond nooit een witte kolenzak of een lelijke geliefde.



---

natuurlijk:
V* Den Temple van Cvpido, vvaer in beschreven is den haert ende train der vvellustighe ende vleesschelicke Liefde, midsgaders der ghetrauvver Liefden natuere ende vvesen. Titel

Inden wtcommenden tijt als de schoone Flora 1
De velden bedeckte med alderleye blommen,*
Daer onder dat Zephyrus (byzonder in Aurora)*
Cam al triumpherende, doen zagh ic voortcommen 4
Dat iongh kind d'welc wy ghemeenlic Cupido nommen 5
Die daer ghebood, datmen zijn ooghen soude ontbinden 6
Om t'anschauwene (want dit was van sine waerommen) 7b
Alle die hi moght onder zijn subjecti' vinden: 8
Doen sagh hi rondom hem alle meinschen die minden:
Coninghen, Princen, Princessen groot en cleene,
Aerme rijcke, iongh, aud, schoon, leelic en onreene.
etcetera


Titel haert: aard; train: handelwijze; vleesschelicke: zinnelijk.
1 den wtcommenden tijdt: het voorjaar.
4 voortcommen: te voorschijn komen.
5 ghemeenlic: gewoonlijk.
6 ontbinden: van de blinddoek ontdoen.
7b want dit behoorde tot zijn bedoeling.
8 subjecti': heerschappij.


 

 
 

Home